Het elfde gedicht van Mustafa Kör

Bibliofiel

 

Het zijn beloftes waar je naar reikt

hoog en droog als gonzende bijenkorven

Een blik was genoeg om meer te willen

voor het leven

 

Je meandert langs ruggen, plukt hier en

daar vruchten van voldragen schappen

Telkens je er eentje aanslaat, gloort het

in lichaam en geest

 

In de ban van meer licht jaag je sindsdien

van en naar je wingewest. De verhoopte buit

is bladgoud en inzicht

 

Onder dit gebinte liggen wereldwonderen

voor het grijpen als snoepgoed. Dat ervoer je

van in het prille begin. Langs moeders rokken

keek je op en je oerknal voltrok

 

Mustafa Kör

Het tiende gedicht van Mustafa Kör

Eenzaam

 

er lag een ijzeren zee tussen ons
ik spoelde van een overkant aan
op de barre kust vond ik u

 

golven wassen u schoon, baren u op
geven u vrij in al uw eenzaamheid

 

eenzaamheid hoort de schepper toe
buig ik daarom het hoofd en diep ik
gebeden op voor uw overgang

 

als je vergeten wordt, vraag ik me af
zo’n dood, zal het ons te beurt vallen
of erbarmen

 

uw laatste zucht
de deining die me bij u bracht

 

even raakte ik uw kust aan voor ik
de storm in liep die niets meer bracht
dan verlate verzen in de stilte die u naliet

 

 

Mustafa Kör

Het negende gedicht van Mustafa Kör

Vaarwel

 

Dit is geen afscheid

Dat is voor zij die liefhebben

Met hun lichaam

 

Mustafa Kör

Het achtste gedicht van Mustafa Kör

Grote kinderen

 

Je ontwaakt en je ziet een gescheurde wereld
Terstond groei je uit tot een groot mens
Die zijn tranen moet bedwingen voor ouders

 

Je wilt de aarde terug in slaap wiegen
Zeggen dat het allemaal goed komt
Zoals de posters aan je muren beloofden

 

Kind zijn was wachten en ondergaan
Maar nu krijg je de eerste keuze
In het uitpikken van een toekomst

 

Uit de ballenbak die ik je bracht
Opdat je nog even gewoon kind blijft
Uitvinder van de gulle lach

Mustafa Kör

Het zevende gedicht van Mustafa Kör

jijbentmooizomooi och jij bent zo mooi je bent de mooi

ste je hebt ogen om in verloren te lopen zo schone oge

n heb ik nognooit ze schitteren prachtig en die lippen v

an je die zijn wonderlijkgevormde prachtig volroze glan

zende lippen werkelijk enig en omte kussen je handene

n je vingers god ze lijken met schilderspotlodengeteken

d sierlijk en rank als wingerds in de zon om eerbiedig vo

or tebuigen die lach van jou ontwapenend gulle lach die

zorgen wegneemten uitnodigt bij je te zijn naastje tekom

en staan genereus te wezen alsjij de lieve liefste zachtaa

rdige mooiemooie mens die ik altijd al lief had ik houvan

jou

 

Mustafa Kör

Het zesde gedicht van Mustafa Kör

Grofgebekt

 

Ik ben een vreemd kind dat

aangespoeld uit alle windstreken

spreekt in het abc van de sjamaan

 

Grens noch vlag zijn mij vreemd

ik ken de uithoeken van Morgen en Avond

waar ik kom ontsluiten zich oren en ogen

 

Ik klap Sevillanas oreer spoken words

en zing liedjes die je wilt begrijpen

eens je er echt naar luistert

 

Maar mijn accent mi! là. si. da. non, bro

verzette het ان شاء الله maar zoveel bakens

als het raaskallende monden kon snoeren

 

Ach ik ben maar een vreemd kind

met een vreemde taal die ik moet gebaren en

seinen in rookpluimen om gehoord te worden

 

Mij was geleerd dat elke taal een mens is

en hoe meer talen je spreekt

des te meer mens je wordt

 

Mustafa Kör

Het vijfde gedicht van Mustafa Kör

De laatste Zwarte

 

Er is moed nodig om nog boom te zijn

Ook jij zal dat erkennen

 

Ofschoon je lot tot uitbottend verdriet verwerd

Toch koester je nog hoop op een oeroud begin

 

De zwanenzang der zwarten

Alleen met mijn lengende en slinkende

schaduw waar eens de wereld in school

van legioenen tot jeugdige geweldenaars

 

Hoe zal het jullie vergaan

tussen betonnen bergen

waar vogel noch wolf

 

Ik ben een oude boom

wiens dagen zijn geteld

Ik ratel nog even

 

Voor ik ga

strooi ik mijn moed uit

als een bede over Gods groene aarde

 

Mustafa Kör

 

Het vierde gedicht van Mustafa Kör

Mijnvrouwen

 

Aan de diepste putten

hebben ze hun mannen

en zonen afgestaan

 

Wroeten in het hart van de duisternis

waar prehistorische kolossen rusten

Je mag daarin afdalen, dat is één zaak

er heelhuids uit terugkeren is een andere

 

Lokroep of sirenenzang

Iets heeft hen betoverd

Het goud van de aarde zou er liggen

ingekapseld in myriaden stof en steen

Ze hieuwen er hun zwarte brood uit

tot ze bebloed en brokkelend hoestten

 

Maar een vrouwenhart weet beter

Voor wie hebben gebaard

is niets zo erg als achterblijver te zijn

 

In arbeidersmiddens baart men om

den brode helden want iemand moet

het donker en gevaar trotseren

 

Tussen aangeslagen handen en longen

brengen ze hun licht mee huiswaarts

om het op de eettafel uit te spreiden

 

Mustafa Kör

Het derde gedicht van Mustafa Kör

Drempelvrees

 

Vaarwel
Dit is een betreurd afscheid
Een reiziger dient nu eenmaal onderweg te zijn
Veilig en wel
Van en naar
Geliefden
Een gonzende stad

 

Vaar. Wel
Welvaren. Waarheen?
Dit is geen reis, toch niet voor mijn soort
Spast, mongool, seniel

 

Horden neem je als ze zich aandienen
Wat met drempels? En onwil?

 

De dagelijkse queeste op rails en asfalt
Tierende willekeur waar heren niet opstaan
maar keurig voor knielen

 

De lijdensweg van de dagtoerist
De reisweg der lammen en blinden

 

Vrezen zal ik niets meer
als het ieders ergernis wordt hoe we omgaan met
hulpbehoevenden en de stilstand in wachtzalen en stations

 

Mobiel of kreupel
Waarom nog vertrekken als we toch gaan stranden?
Stranden. Vastlopen. Dichtslibben
Kan je allemaal in het enkeldiepe
Wij willen zee

 

Mustafa Kör

Het tweede gedicht van Mustafa Kör

Bladval

 

Bij dit voortijdige afscheid
speelt alles naast de maat
kraaiende hanen, kinderkoren, mijn hartslag

 

Je had een raam
dat uitkeek over de daken
en velden van een Vlaams dorp
op heldere dagen de pieken van de hoofdstad

 

Je wilde bestaan
Hing je overjas in een ver oord
waarvan niemand had gehoord

 

Wat zou het dan
dat er vrede heerst
of de oogst goed is

 

Herinneringen aan
alles draagt er het parfum van
iets bloemigs met de herfst erin

 

De straatkatten
het meisje van tegenover
iedereen kent je naam
en geschiedenis van schreeuw tot zucht
je bent hier
broer, vriend, buur, kind van allen

 

Als bladval in mei
daalt je geur over dorp en veld
voortijdig

 

Mustafa Kör