Jens Meijen, Jonge Dichter des Vaderlands, schrijft ook voor Gedichtendag 2017

 
Alles wat we hebben is humor.

Wanneer de wereld onder water staat
of dorre bomen in het zand
spontaan ontbranden
kunnen we niets anders dan lachen
om onszelf.

Ook nu:
Sidder van de opgeblonken blaaskaak
met getuite lippen en oranje hangende vleeswangen.
Zijn grootste angst: een wegwaaiend toupetje.
Merk op hoe hij net een kikker is die zijn kroost toekwaakt,
een vis die bijna in een hengel bijt,
en pers er toch een glimlach uit.

Kijk naar zij die leven van haat:
met ogen als braambessen, hersenen als krijtrotsen, tongen als tonijnsteaks.
Drink hun woorden
en proest ze uit in hun gezicht:
het gif zal parelen in hun baard of op hun kale hoofd.
En ze zullen lijken op grote bedauwde bladeren,
kleine katalpa’s in de ochtend, makke orka’s op het droge.
Speel, daag uit, ontkracht.
Humor is
wat zij niet hebben.

Ga naar buiten, in de gloed van de schuine splitsende zon.
Wijs naar de wolken en noem ze bloemkool met cocktailsaus.
Wijs naar de huizen in de buurt en noem ze luciferdoosjes of vlinderpoppen.
Wijs naar de honden op de stoep en noem ze neushoorns.
Wijs stiekem ook naar de fietsers en noem ze glibberige paarden of schimmen in fluovestjes.
Denk ten slotte aan de kikkers en de orka’s in de wereld,
en onthoud: zij kunnen dit niet.
Zij vrezen de kracht van relativering, het besef dat alles anders kan.
Lach, en de straatlampen fonkelen als kerstlichtjes, de verkeersborden wiegen als zonnebloemen.
Lach tot er niets anders bestaat dan longen en een lijf
en weet: dit is waar zij bang voor zijn.