Vijfde gedicht des Vaderlands van Carl Norac

Tabula rasa

Het jaar kwam eraan geslopen en wij
moeten het met onze adem bekleden.
Tabula rasa maken, zei je.
Maar zie, we gooiden januari al
als een valse belofte overboord,
een weinig brood in de lucht gezaaid
dat de blik van een verborgen vogel vormt.
In een rij lopen we altijd richting verwarring.
Toch betreden we
die gedwarsboomde wegen
met een restje onwrikbaar vuur
in onze kaartenhuizen,
onze zandkastelen, onze hartstochten,
onze dierbare samizdats, onze voornemens.
Om onze overvolle dromen te vervullen,
blijft het, op deze ochtend in februari,
ons pad begaan:
het dralende woordje hoop.
Hoop zonder beven, blinken of moeten.
Hoe ver kunnen we hem,
uit alle macht, ons huis binnenduwen?
We leggen hem op een tafel,
daarna op het amper omgeslagen blad.
Met dat woord als embleem
kunnen we alvast, ver van
de gangbare smoelen, twee lippen
onthullen waar het gedicht binnen kan glippen.

Carl Norac
Vertaling: Katelijne De Vuyst