“Inwendige omwentelingen”, het vierde gedicht van Lisette Lombé

 

INWENDIGE OMWENTELINGEN

IK DANS

tong op mijn tenen,
piment van de eerste strofe,
streep zweet onder mijn politieke long,
enkelbandjes van glasscherven.
Elk gedicht vergruizen dat te weinig bloedt.

IK DANS

witte jurk, wade van het ontwaken,
schouders met stuifmeel bedekt.
Moeder zegt dat het niet betaamt, als je buren hebt,
dat je je slipjes in de tuin te drogen hangt.
En ik geloof haar.

IK DANS

een uitnodiging maar niet op bristolkarton
voor het wicht dat muurbloempje speelde tijdens de slows
een uitnodiging om de eenzaamheid niet te vrezen.
Ooit kom je te weten dat velen veinzen samen te zijn
voor een paar tellen of een leven lang.

IK DANS

Privilege van twee benen, geschaafde binnenkant van mijn dijen,
bots met mijn schenen tegen mijn goedkope bank,
schaterlach van mijn dochter.
Droom dat mijn ouders elkaar niet meer op de tenen trappen
bij hun laatste rondje op de dansvloer.

IK DANS

En de pauwen die in mij bakkeleien
en de veren en het paraderen en de makkelijke prooien
en de gescheurde spagaat tussen dag en nacht.
Plakkerig hart
onder synthetische stoffen.

IK DANS

bloot geslacht op je gezicht,
vervlogen schaamte,
amazone,
je mond, mijn lippen,
natte horizons, nieuwe vergezichten.
Je drinkt me niet.
Je ziet me.

Vertaling : Katelijne de Vuyst