Laatste Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

CODE GEEL

Ze zeggen dat we de wereld eindelijk hervinden.
Alsof het bestaan alleen met kleurcodes strookte.
Oranje, gelig, rozig slepen onze levens
en wat zondagen zich nog altijd voort.
Blijven over de liefdeseden met hun papier
dat al te makkelijk wordt gekreukt of gescheurd.

In onze vlucht hijsen we onze zeilen, ogen, vezels en pezen,
beugels en bundels naar een steevast te hoge hemel.
We bidden een kei, een vergeten spandoek of de zee
om vergeving voor ons geringe verzet.
Als mensensoort, als zogenaamd sterke dieren
lopen we bijwijlen onze ondergang tegemoet,
armen opgestoken om opnieuw de aloude
smaak van de overwinning te proeven
zoals toen we als kind liepen te pralen
voor het immense bouwwerk van het woord
louter om zijn trotse kreten te horen.
Maar opeens denken we weer aan
momenten waar nooit een eind aan mag komen,
ogenblikken die we vermeden zolang we geen hand
in onze hand, geen nacht tussen onze vingers hielden.
En ondanks alles wat gebeurde gaan we ervoor,
passanten en poëten zonder praatjes.
We duwen onze levens
als te zware meubelen voort.
We trachten onze angst klein te krijgen,
angst voor het rood dat in het oosten bloedt,
ontsnapt uit een oorlog waar de mens
zich als wolf gedraagt voor de mens.
We streven niet naar het pure blauw in ons landschap
dat aan de kim door één min of meer evenwichtige
wolk wordt aangezet.
We staan op een drempel waar de reis binnensijpelt,
waar de werkelijkheid en haar actualiteit
woorden inblazen die nooit definitief of te netjes zijn.
We wachten niet meer op een heldere ochtend,
op een roze toekomst of op de lof van het grijs.
Wat de zon ook mag zeggen
en hoe lastig het leven ook is
zonder dralen gaan we voor u staan,
hier en nu, zonder enige schaduw.
Zodra u de ogen opslaat ziet u ons,
passanten en poëten, een voor een de codes
opgeven zoals je opdoemt uit de mist.

Elfde Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

HET DOEK

En nu, zie, ik raak niet meer uit de sloot.
Ze heeft steile, gladde randen.
Ik vervloek wie haar heeft gegraven.
Mijn geduld is bijna op.
(Vladimir Vysotski)

 

Telkens als de man op het toneel verschijnt is er dat doek.
Het doek waar hij tegenaan botst, zodat hij valt.
Het doek bestaat uit sterk, maar ranzig fluweel,
hier en daar vlechtdraad, meer muilband dan kant,
het is doorweven met schelle bellen, die knarsen zoals
de stem van paljassen of de lach van lobbyisten.
De man probeert zich te rechten, een vrouw reikt haar hand.
Tegelijk krabbelt het moment overeind.
Eensgezind dansen ze, naast de sloten.
Maar opnieuw slaat het doek toe, metalig,
legt zijn stortvloed op, slaat weer toe, een woeste golf.
De toeschouwers zijn één en al onbegrip, hoewel
ze hun mond hebben bedekt, moeten ze de zaal verlaten,
terwijl elders om de haverklap wordt gegrijnsd:
‘Brave luiden, kuch er maar op los in de kroeg, op de markt.
De glühwein vloeit overvloedig. Leve de farce en de kalkoen!’

Keer op keer komen de man en de vrouw overeind
voor het doek dat ze nu moeten verscheuren,
van de schermen, van de planken moeten rukken.
Dat we als mikpunt dienen is een affront,
dus, lieve vrienden, vriendinnen, het gaat niet
meer op de sterren weer aan te steken
of te praten over wie bij de pakken blijft zitten.
Nu is de het moment aangebroken
van de grote ongehoorzaamheid.

Tiende Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

TREINEN EN SPOREN

Bericht aan de pendelaars

 

Het elders begint niet langer op je drempel.
Zelfs het woord ‘weg’ wijkt in je terug.
Het goud van de tijd ligt steeds op andermans perron.
Je stapt zoals elke ochtend op de trein,
je opent je handen, ontwaart er een vleugje twijfel.
De beweging kennen, de werking van de vaart
zonder het discours van snelle stappen, vage gezichten.
Opeens, onder het gedender, de kreukelende kranten,
de talen van het land, het dommelen en dutten
zet je een paar woorden neer, een gedicht misschien,
en je vers vloeit over in de horizon.
Alles lijkt binnen adembereik, heuvels en steden
laten zich beroeren in geheimnisvolle stilte.
Het spoor, zin zonder leestekens die wegijlt,
waar op de perrons de mensen, silhouetten van regen,
vandaag vreemde komma’s vormen.
Wie zonder toeval of verlangen op pad gaat,
vindt elkaar soms in dit minieme interval:
wat er overdag ook mag gebeuren, laat het landschap,
pal voor je ogen, langzaam in je binnendringen.

 

In het kader van Europalia Trains and Tracks – Schrijfresidentie van de Dichter Des Vaderlands op de lijn Oostende-Eupen in november en december 2021

Negende Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

VERLANGEN NAAR DE OVERSTEEK

Voor Caroline Pauwels en Marie-Hélène Caroff

 

Op de rivier, op de kanalen,
geen andere einder dan de nevel.
Voor ons rijzen alleen bruggen op,
ze verbinden de passanten,
waarvan een enkeling,
het blijft vreemd in onze ogen,

slechts van muren wil dromen.
Zie, daar heb je de sluis, scheepslift
met oud lekkend refrein
waar vogels kwekken,
tijd om een stiller landschap

te aanschouwen, de schemering
te vieren of de dageraad
die vandaag in krullen wordt gedroomd.

‘Geen grenzen!’ klinkt het
in de aak, ‘ook geen taalbarrières’.
Want opeens roept men je vanaf de oever aan,
en of je de woorden begrijpt of niet,
het gebaar is vertrouwd,

simpel principe van de open hand
in de dichtste verte.

Als landstreken terecht bestaan
en de kaarten die ons leiden
ons daarvan overtuigen, wonen wij,
reizigsters, reizige

Achtste Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

NATIONALE ROUW

 

Wat betekent een schouder die uit woorden bestaat
als de wereld op haar grondvesten schudt
of als mensen, meegesleurd door de stroom,
veranderen in bundels stro?
Een kind ziet op het water
een ree drijven, speelgoed, een auto.
Daarna een vrouw die boven haar hoofd,
een zak zwaait als dagboek van een leven.

Read More

Zevende Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

VOOR DE FAMILIE ABOU HATAB

(VAN WIE U DE NAAM NIET KENT)

 

In het Al-Shati-vluchtelingenkamp was het Suikerfeest aan de gang.
Ondanks het vuur op alle lippen trokken ze hun mooiste kleren aan.
Acht kinderen, twee vrouwen.
Niets vermoedend kleedden ze zich aan om als gezin dood te gaan.
Geen tijd om de schuilkelder te bereiken.
Die ochtend wilden hun handen in honing vervloeien.
Vergeet niet dat achter het raam rook kan verschijnen,
samen met een fluitend geluid, en teken iets in de wasem
van de thee of snij langzaam het witte vlees aan,
met een glanzend mes als enig wapen.

Read More

Zesde Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

STILL STANDING

 

Hij stapt uit de propvolle trein,

verlaat het mierennest van mensen

die zich naar zee reppen om de dijk

te vullen met hun adem, met papieren bloemen

en om er hun wonden te likken,

Hij loopt naar het theater

en gaat binnen in de lege zaal.

Read More

Vijfde gedicht des Vaderlands van Carl Norac

Tabula rasa

Het jaar kwam eraan geslopen en wij
moeten het met onze adem bekleden.
Tabula rasa maken, zei je.
Maar zie, we gooiden januari al
als een valse belofte overboord,
een weinig brood in de lucht gezaaid
dat de blik van een verborgen vogel vormt.
In een rij lopen we altijd richting verwarring.
Toch betreden we
die gedwarsboomde wegen
met een restje onwrikbaar vuur
in onze kaartenhuizen,
onze zandkastelen, onze hartstochten,
onze dierbare samizdats, onze voornemens.
Om onze overvolle dromen te vervullen,
blijft het, op deze ochtend in februari,
ons pad begaan:
het dralende woordje hoop.
Hoop zonder beven, blinken of moeten.
Hoe ver kunnen we hem,
uit alle macht, ons huis binnenduwen?
We leggen hem op een tafel,
daarna op het amper omgeslagen blad.
Met dat woord als embleem
kunnen we alvast, ver van
de gangbare smoelen, twee lippen
onthullen waar het gedicht binnen kan glippen.

Carl Norac
Vertaling: Katelijne De Vuyst

Vierde Gedicht des Vaderlands van Carl Norac

Nu de presidentsverkiezingen hot topic zijn in de Verenigde Staten en ver daarbuiten, besloot Dichter des Vaderlands Carl Norac om een ode aan Amerika te schrijven, zijn Amerika.

Ieder van ons heeft een idee van Amerika in zijn hoofd, gevuld met muziek, boeken, dromen,… Zo ook Carl Norac, die als tiener opgroeide met made in USA, Patti Smith, Walt Whitman, John Cassavetes… Zijn gedicht staat bol van herinneringen die hem dierbaar zijn.

 

O Captain ! My Captain !

 

Als tiener gingen we naar de Stock Américain

en kochten er een stukje eldorado.

Gewoon een ruwleren jack, geen goud,

of een bluejeans om de lucht uit te lachen

die hier lang voor de regen verkleurt.

We keerden uit Brussel terug, glimmend

in de boemeltrein, streken onze laarzen glad

en stonden klapwiekend op.

Daarna bracht Lou Reed me naar Berlijn,

Jack London naar de noordpool

en Patti Smith naar Charleville.

Een paar Shadows van Cassavetes gaven me zin

de camera van een cent te kopen waarmee

ik de andere waarheid van de wereld zou zeggen,

die al voor de deur stond, binnen adembereik.

Filmclub op school: op de poster

lazen we lachend It’s terrific!

Orson staarde ons aan als een Citizen Kane

die na de aftiteling wellicht

zou verdwijnen – niet dus.

Braafjes leerden we over de Revolutie,

erfenis van de verlichting, onze ideeën liepen rood

aan bij het bier, raakten hun schuchterheid kwijt,

of ze baden op witte graven.

We doodden onze zondagen op de weg

maar ver raakten we niet,

easy riders op crazy bikes

of weiland- en brandnetellopers,

die maiskolven jatten,

maar altijd het hoge woord, zoals Kerouac.

Ik weet nog dat Grassprietjes

van Walt Whitman als een fijn refrein

in mijn mouwen zaten gevouwen.

Vreemd hoe vannacht alles verkommert

onder een slecht verstelde vlag,

maar de schim van de dichter,

die zich tot Lincoln richtte, trekt voorbij,

daar in het land van de grote koorts,

dolend alsof hij stemmen wil tellen:

O Captain! My Captain!

En samen met hem fluister je zacht,

zonder commentaar, zonder zang:

O Captain! My Captain! zeg me,

waar gaat mijn Amerika naartoe?

 

Carl Norac          Nacht van 3 op 4 november 2020
Vertaling: Katelijne De Vuyst

Derde gedicht des Vaderlands van Carl Norac

“De gesprekken die ik had met familieleden in het kader van het project Gedichtenkrans, benadrukten het gevoel dat de overledenen vandaag maar cijfers zijn. En hoewel we nog nooit zoveel over een ziekte hebben gesproken, een ziekte die alle gedachten en de media in zijn greep houdt, lijken de slachtoffers ervan alleen maar anoniemer gemaakt, gereduceerd tot een statistiek die beter moet zijn dan die van de dag ervoor.”

 

Die weg

 

Op die weg zijn de doden nummers geworden.

Je bent vertrouwd met de biologie, de wetten van de dichtste wereld

Je kent ook oude duistere woorden om over de zon te praten.

Toch zie je de doden niet meer die aan onze blik ontsnappen

Read More