Bevrijding 1945

Wanneer de wapens zwijgen, is in ontelbare hoofden de oorlog nog lang niet voorbij. Het tiende gedicht van de Dichter des Vaderlands herdenkt het einde van de Tweede Wereldoorlog (8 mei). Het gedicht is geïnspireerd op de eigen familiegeschiedenis tijdens die oorlog.

Bevrijding 1945

                              -1-

Gelijnd tegen een stalmuur: een vrouw

en tien kinderen. Een pistool wijst aan:

die alle sind ihre, die zwei sind Juden.

S. negen, J. twaalf. Uit hun spel gehaald,

 

door de loop van de geschiedenis aangeraakt.

Angst denkt vuur, denkt kruitdamp en bloed.

Kent niet de ster, de laatste bagage, de trein

naar het kamp. Is maar een vlek, een warme vlek

 

op een kinderbroek. Hoort niet de stem

die links en rechts een hoofd in haar rokken trekt

en lacht: Ach nein, Herr, sie sind alle mein.

Ziet enkel de loop die kijkt, een eeuwigheid lang,

 

en dan zegt: der Krieg ist vorbei.

 

                              -2-

Zij kwamen uit de stad, de joodse broers

van mijn vader. S. kwam soms langs,

een sombere man, een kind tegen een muur,

levenslang. Dronk, deed zijn bar mitswa

 

op veertig, ook dat vergeefs. Riep

’s nachts mijn grootmoeder, angst

als een gat in zijn geest, dat hij liet praten,

drie keer per week bij een psychiater.

 

Op een verjaardag liep hij naar de trein,

de joodse broer van mijn vader.

Gered van het kamp op een hoeve

in Brabant. Nooit bevrijd.