Het vierde gedicht van Mustafa Kör
Mijnvrouwen
Aan de diepste putten
hebben ze hun mannen
en zonen afgestaan
Wroeten in het hart van de duisternis
waar prehistorische kolossen rusten
Je mag daarin afdalen, dat is één zaak
er heelhuids uit terugkeren is een andere
Lokroep of sirenenzang
Iets heeft hen betoverd
Het goud van de aarde zou er liggen
ingekapseld in myriaden stof en steen
Ze hieuwen er hun zwarte brood uit
tot ze bebloed en brokkelend hoestten
Maar een vrouwenhart weet beter
Voor wie hebben gebaard
is niets zo erg als achterblijver te zijn
In arbeidersmiddens baart men om
den brode helden want iemand moet
het donker en gevaar trotseren
Tussen aangeslagen handen en longen
brengen ze hun licht mee huiswaarts
om het op de eettafel uit te spreiden
Mustafa Kör