“En dan zullen we dezelfde taal spreken”, het tweede gedicht van Lisette Lombé

Onze nieuwe Dichteres des Vaderlands, Lisette Lombé schreef met ‘En dan zullen we dezelfde taal spreken’ haar tweede staatsgedicht. Na ‘Onder een voetbalshirt’, het ontroerende gedicht dat Lisette schreef ter gelegenheid van haar officiële inhuldiging op 28 maart, wil ze met dit nieuwe gedicht de racistische motieven die via bepaalde politieke campagnes op sociale netwerken worden verspreid aan de kaak stellen. Over de aanleiding van deze tekst, aan de vooravond van de Belgische federale verkiezingen, zegt ze het volgende:

Enkele dagen voor het schrijven van het gedicht zag ik op een brug boven de autosnelweg tussen Namen en Luik twee jongemannen met grote vlaggen in de Belgische kleuren zwaaien. Op een bord stond “Stop immigratie”. Mijn peetdochter van 16 vertelde me dat video’s van soortgelijke acties van extreemrechtse politieke partijen verspreid werden via sociale media. Ik was geschokt door het racisme en de methodieken om deze boodschap via hedendaagse kanalen naar jongeren te verspreiden. Dit gedicht ontstond uit gesprekken die ik nadien had met mijn kinderen en de kinderen van mijn zus.

Lees nu ‘En dan zullen we dezelfde taal spreken’.

Het tweede gedicht van Lisette Lombé

En dan zullen we dezelfde taal spreken

 

VRAAG ME op wie ik volgende keer ga stemmen, voor wie ik het winnende lot voor de toekomst van mijn kinderen in de stembus zal schuiven

en u zult het woord VERTROUWEN begrijpen.

 

VRAAG ME pardon pour het slappe links, pardon voor het vampirische rechts, pardon voor de bulkbuik van het centrum, een welgemeend pardon

en u zult het woord MOED begrijpen.

 

VRAAG ME hoeveel leugens, hoeveel larie, hoeveel druppeltjes sperma of gekke beloften ik sinds mijn pubertijd heb moeten slikken

en u zult het woord DOMINANTIE begrijpen.

 

Read More

Het eerste gedicht van Lisette Lombé

Onder een voetbalshirt

Als een harpoen

geplant pal op de plek van het kwetsbaarste vlees

van een dier dat zich veilig achtte voor de vraatzucht van de mens,

zo begonnen over

mijn brave dagen

beelden te stromen van kinderen,

een stuk jonger dan mijn jongste dochter.

 

Probeerde het te ontwijken met trillende bovenkaak

en met andersom trillende onderkaak.

Probeerde het te ontwijken brandhaarden puin lijkbaren as gezichten stof uit de lucht gedropt voedsel bommen offensieven overlevingsreflexen paniek bloedstromen doden tellingen duizeling gijzelaars geesten de cijfers staven de aanvallen staven de namen voornamen gezinnen massagraven geïmproviseerde ziekenhuizen grenzen huid van chagrijn dansen vallen grond tranen zeven oktober gezamenlijk bankroet soldaten plundering selfies speelgoed lingerie juwelen versperringen lichamen de schendingen staven het internationale doodzwijgen staven één been in plaats van twee één arm in plaats van twee één ouder in plaats van twee rijen witte lakentjes.

Probeerde het,

ergens tussen goed en slecht geweten.

Probeerde het te ontwijken

maar wat een echec,

maar wat een rampspoed,

van het netvlies gleed alles naar het gevoelige merg.

 

Een kind,

ik herhaal,

een stuk jonger dan mijn jongste dochter,

deelt zijn portie eten met een hond.

Delen van ontbering.

Een ander,

plat op de buik in het slijk,

drinkt water uit een plas.

Dorst naar gerechtigheid.

Een ander zegt: ‘Je vader is een martelaar’

Wezenloos weeskind.

Krabbenscharenhandjes.

Open sluitspieren.

 

Onder een voetbalshirt

zoekt een schreeuw naar zijn stem.

 


Traduction : Katelijne de Vuyst

Het twaalfde en laatste gedicht van Mustafa Kör

België

 

op je verscheurde dan weer met

grijnzende kasseien bezaaide wegen

begaf ik me, domweg als een bloedsomloop

vanonder je kleiaarde wilde ik schatten delven

ik wist niet waar ze te halen en voer naar zee

hees er de zeilen en ging eenzame kimmen tegemoet

de roemruchte stok van voorvaderen, die uit een bezongen

boom was verkregen, wees me de weg wanneer ik dwaalde

terwijl ik koortsig tot u wilde komen, sprak hij tegen me

voorwerelds was zijn taal

een siddering die uit de buik van de aarde opsteeg

trok door ons heen toen we beiden inzagen dat

het er niet toe deed of we elkaars talen spraken

en eens dat besef er was, kwam het verlossende afscheid

van hen die niet slechts hebben liefgehad met hun ogen

 

Mustafa Kör

Het elfde gedicht van Mustafa Kör

Bibliofiel

 

Het zijn beloftes waar je naar reikt

hoog en droog als gonzende bijenkorven

Een blik was genoeg om meer te willen

voor het leven

 

Je meandert langs ruggen, plukt hier en

daar vruchten van voldragen schappen

Telkens je er eentje aanslaat, gloort het

in lichaam en geest

 

In de ban van meer licht jaag je sindsdien

van en naar je wingewest. De verhoopte buit

is bladgoud en inzicht

 

Onder dit gebinte liggen wereldwonderen

voor het grijpen als snoepgoed. Dat ervoer je

van in het prille begin. Langs moeders rokken

keek je op en je oerknal voltrok

 

Mustafa Kör

Het tiende gedicht van Mustafa Kör

Eenzaam

 

er lag een ijzeren zee tussen ons
ik spoelde van een overkant aan
op de barre kust vond ik u

 

golven wassen u schoon, baren u op
geven u vrij in al uw eenzaamheid

 

eenzaamheid hoort de schepper toe
buig ik daarom het hoofd en diep ik
gebeden op voor uw overgang

 

als je vergeten wordt, vraag ik me af
zo’n dood, zal het ons te beurt vallen
of erbarmen

 

uw laatste zucht
de deining die me bij u bracht

 

even raakte ik uw kust aan voor ik
de storm in liep die niets meer bracht
dan verlate verzen in de stilte die u naliet

 

 

Mustafa Kör

Het negende gedicht van Mustafa Kör

Vaarwel

 

Dit is geen afscheid

Dat is voor zij die liefhebben

Met hun lichaam

 

Mustafa Kör

Het achtste gedicht van Mustafa Kör

Grote kinderen

 

Je ontwaakt en je ziet een gescheurde wereld
Terstond groei je uit tot een groot mens
Die zijn tranen moet bedwingen voor ouders

 

Je wilt de aarde terug in slaap wiegen
Zeggen dat het allemaal goed komt
Zoals de posters aan je muren beloofden

 

Kind zijn was wachten en ondergaan
Maar nu krijg je de eerste keuze
In het uitpikken van een toekomst

 

Uit de ballenbak die ik je bracht
Opdat je nog even gewoon kind blijft
Uitvinder van de gulle lach

Mustafa Kör

Het zevende gedicht van Mustafa Kör

jijbentmooizomooi och jij bent zo mooi je bent de mooi

ste je hebt ogen om in verloren te lopen zo schone oge

n heb ik nognooit ze schitteren prachtig en die lippen v

an je die zijn wonderlijkgevormde prachtig volroze glan

zende lippen werkelijk enig en omte kussen je handene

n je vingers god ze lijken met schilderspotlodengeteken

d sierlijk en rank als wingerds in de zon om eerbiedig vo

or tebuigen die lach van jou ontwapenend gulle lach die

zorgen wegneemten uitnodigt bij je te zijn naastje tekom

en staan genereus te wezen alsjij de lieve liefste zachtaa

rdige mooiemooie mens die ik altijd al lief had ik houvan

jou

 

Mustafa Kör

Het zesde gedicht van Mustafa Kör

Grofgebekt

 

Ik ben een vreemd kind dat

aangespoeld uit alle windstreken

spreekt in het abc van de sjamaan

 

Grens noch vlag zijn mij vreemd

ik ken de uithoeken van Morgen en Avond

waar ik kom ontsluiten zich oren en ogen

 

Ik klap Sevillanas oreer spoken words

en zing liedjes die je wilt begrijpen

eens je er echt naar luistert

 

Maar mijn accent mi! là. si. da. non, bro

verzette het ان شاء الله maar zoveel bakens

als het raaskallende monden kon snoeren

 

Ach ik ben maar een vreemd kind

met een vreemde taal die ik moet gebaren en

seinen in rookpluimen om gehoord te worden

 

Mij was geleerd dat elke taal een mens is

en hoe meer talen je spreekt

des te meer mens je wordt

 

Mustafa Kör